Nog zo'n topper die dit jaar zijn fiets aan de haak hing: Richie Porte. Een klimmer met 33 overwinningen op zijn palmares: dat kunnen er niet veel zeggen. En volgens de Australiër zelf hadden het er nog veel meer kunnen zijn.
"Maar ik trainde en koerste nooit op leven en dood, zoals Tadej Pogacar en Chris Froome dat wel deden en doen", vertelt de Tasmaniër aan L'Équipe. De 37-jarige renner van INEOS-Grenadiers behaalde misschien wel zijn grootste prestatie in de nadagen van zijn carrière, toen hij op 35-jarige leeftijd derde werd in de door Pogi gewonnen Tour de France van 2020. Maar op zijn erelijst prijken nog meer schone zaken: winst in Parijs-Nice (tweemaal), de Tour Down Under (tweemaal), de Rondes van Zwitserland, Romandië, Catalonië en het Critérium du Dauphiné; Porte was een van de besten van zijn generatie.
De generatie die het nu overneemt doet Porte een beetje schrikken, zo zegt hij. "Fietsen is simpel. Je pakt je fiets en duwt op de pedalen. Tegenwoordig is het verworden tot een wiskundige opleiding", uit hij zijn kritiek. "Het is gewoon vermoeiend om tegenwoordig op de teambus te zitten. Die jonkies hebben het alleen maar over het niveau van koolhydraten en proteïnen dat ze naar binnen werken."
Daar wilde de Australiër zelf niks van weten. "Nee, ik was altijd beter als ik een kilo te zwaar stond. Dan voelde ik me gewoon beter. Dan dronk ik gewoon lekker een biertje en at ik een hamburger en daar bleef iedereen van af! En zelfs dan had ik nog steeds de kans om de Tour de France te winnen." Was hij vooral bekend als absolute meesterknecht van Chris Froome bij Team Sky, zijn grootste spijtmoment is voor de Aussie zelf de val in de eerste bergrit van de Tour van 2017. Destijds reed hij als kopman voor BMC Racing Team en kwam in de afdaling van de Mont du Chat ten val, terwijl hij bij het selecte groepje favorieten zat. "Die crash veranderde mijn volledige carrière."